Vissen en bodemdieren in Oosterschelde afgenomen

Oosterschelde 19.02.2025 – De populaties van 37 kenmerkende soorten vissen en bodemdieren van de Oosterschelde zijn sinds 1994 gemiddeld met 28% achteruitgegaan. Van 15 van deze soorten gaan de aantallen achteruit, zoals schol, mossel en Europese zeekreeft, terwijl 8 soorten (waaronder purperslak en platte oester) toenemen. Dat blijkt uit analyses van het CBS van gegevens uit het Monitoringproject Onderwater Oever (MOO) van Stichting ANEMOON.

De Oosterschelde heeft een unieke biodiversiteit, en is aangewezen als Europees beschermd habitat van het type ‘grote, ondiepe kreken en baaien’. De dijken langs de Oosterschelde zijn versterkt met basaltblokken. Op of tussen deze stenen leven veel diersoorten, zoals zeeanemonen, kreeftachtigen en schelpdieren. Veel vissoorten zoeken er voedsel of zetten er eieren af.

Afname 15 soorten vissen en bodemdieren, 8 soorten nemen toe

De toestand van de onderwaternatuur van de Oosterschelde wordt gemonitord aan de hand van 37 kenmerkende soorten. Het gaat hierbij om vissen, en vastzittende en kruipende bodemdieren, zoals zakpijpen, zeesterren, kreeftachtigen, weekdieren, wormachtigen, zeeanemonen en kwalachtigen. Deze soorten zijn voor een belangrijk deel afhankelijk van de kunstmatige onderwaterrotskust van de Oosterschelde.

Van 8 soorten stijgt de trend, de populaties van 15 soorten gaan achteruit. 10 soorten zijn stabiel, en 4 soorten hebben een onzekere trend.

Kenmerkende diersoorten Oosterschelde¹⁾
Jaar Waarneming (Index (1994=100)) Trend (1994=100) (Index (1994=100)) Onzekerheid trend (Index (1994=100))
1994 115,66 100,00 87,19 – 114,08
1995 98,83 98,77 88,94 – 108,97
1996 88,67 97,66 89,94 – 105,97
1997 83,23 96,71 90,44 – 103,37
1998 93,84 95,92 90,53 – 101,85
1999 95,78 95,27 90,13 – 101,09
2000 87,52 94,71 89,54 – 100,25
2001 102,91 94,20 88,98 – 99,94
2002 102,18 93,93 88,53 – 99,70
2003 104,31 93,91 88,44 – 99,86
2004 87,67 93,87 88,12 – 99,96
2005 89,69 93,56 87,51 – 99,82
2006 93,72 92,63 86,59 – 98,62
2007 85,13 91,34 85,43 – 97,05
2008 93,05 90,31 84,79 – 96,04
2009 89,95 89,88 84,66 – 95,49
2010 88,88 89,77 84,84 – 95,00
2011 88,04 89,65 84,98 – 95,06
2012 89,25 89,17 84,55 – 94,64
2013 90,84 88,35 83,94 – 93,59
2014 93,82 87,39 83,13 – 92,60
2015 81,53 86,28 81,98 – 91,57
2016 82,40 84,97 80,51 – 90,19
2017 89,86 83,48 79,10 – 88,08
2018 78,46 81,85 77,54 – 86,12
2019 79,84 80,08 75,84 – 84,31
2020 74,54 78,19 73,77 – 82,99
2021 79,64 76,20 71,02 – 82,00
2022 72,06 74,11 67,93 – 81,41
2023 73,61 71,94 64,35 – 80,89
Bron: CBS, NEM (Stichting ANEMOON)

Sterke afname kenmerkende vissen Oosterschelde

De voor de Oosterschelde kenmerkende vissen (waaronder schol en gewone zeedonderpad) zijn als groep sterk achteruit gegaan in de periode 1994-2023 (60 procent). Kruipende bodemsoorten (zoals strandkrab en zeekreeft) vertoonden gemiddeld nog een toename in de periode 1994-2018, maar vanaf ongeveer 2019 zette een afname in van deze soortgroep. Vastzittende bodemdieren (zoals de pauwkokerworm) namen gemiddeld juist af tot 2018, en nemen sinds 2019 als groep weer iets toe.

Trend kenmerkende vissen en bodemdieren Oosterschelde¹⁾
Jaar Vissen (Index (1994=100)) Vastzittende bodemdieren (Index (1994=100)) Kruipende bodemdieren (Index (1994=100))
1994 100 100 100
1995 97,04 94,6 106,21
1996 94,13 90,1 112,33
1997 91,27 86,5 118,28
1998 88,41 83,78 124,01
1999 85,55 81,77 129,47
2000 82,77 80,3 134,62
2001 80,11 79,2 139,41
2002 77,5 79,11 143,5
2003 74,93 80,19 146,68
2004 72,49 81,57 149,11
2005 70,25 82,33 150,98
2006 67,91 82,82 150,42
2007 65,5 83,37 148,05
2008 63,5 83 147,71
2009 62,34 80,81 151,42
2010 61,79 77,47 157,42
2011 61,28 74,21 163,73
2012 60,25 72,06 168,04
2013 58,71 70,74 170,77
2014 57,03 69,54 173,23
2015 55,29 68,75 174,27
2016 53,54 68,67 172,73
2017 51,75 69,23 168,91
2018 49,9 70,23 163,77
2019 48 71,77 157,25
2020 46,07 73,97 149,34
2021 44,15 76,94 140,19
2022 42,22 80,67 130,19
2023 40,3 85,23 119,69
Bron: CBS, NEM (Stichting ANEMOON)
¹⁾ Gemiddelde trend van inheemse soorten vissen (13 soorten), kruipende bodemdieren (12 soorten) en vastzittende bodemdieren (10 soorten) van het Europese habitattype ‘grote, ondiepe kreken en baaien’. Dit zijn kreken en baaien waar de invloed van zoet (rivier)water beperkt is. Van de 37 kenmerkende soorten van de Oosterschelde zijn zeekat en schelpkokerworm niet meegenomen (behoren niet tot deze drie soortgroepen).

De afname van vissen hangt onder meer samen met toenemende temperaturen van het Oosterscheldewater in de zomer. Vissen gaan daarom steeds vaker naar diepere (koudere) delen van de Noordzee.

Diverse kreeftachtigen, die afhankelijk zijn van holtes tussen de rotsen, vinden deze minder gemakkelijk omdat ze plaatselijk zijn volgestort met staalslakken (een restproduct uit de staalindustrie).

Fors minder zeenaaktslakken, recente afname kreeftachtigen

De kenmerkende diersoorten zijn geselecteerd omdat ze samen iets zeggen over de natuurkwaliteit van het leefgebied ‘grote, ondiepe kreken en baaien’. Ze vormen echter geen volledige afspiegeling van het dierenleven in de Oosterschelde. Zo zijn er relatief weinig zeenaaktslakken, kwalachtigen en kreeftachtigen opgenomen in deze selectie van 37 soorten.

De gemiddelde trend van 16 soorten zeenaaktslakken is in 1994-2023 met bijna 70 procent afgenomen. De trend van een zevental kwalachtigen gaat met bijna 20 procent achteruit. Hoewel de gemiddelde trend van kreeftachtigen (21 soorten) nog licht toeneemt in deze periode, laten recente ontwikkelingen (na 2023) een sterke afname zien van het aantal zeekreeften en heremietkreeften.

Trend kwalachtigen, kreeftachtigen en zeenaaktslakken Oosterschelde
Jaar Kwalachtigen (7 soorten) (Index (1994=100)) Kreeftachtigen (21 soorten) (Index (1994=100)) Zeenaaktslakken (16 soorten) (Index (1994=100))
1994 100 100 100
1995 96,12 101,84 90,68
1996 92,24 103,67 83,2
1997 88,25 105,73 77,28
1998 84,05 108,22 72,68
1999 79,81 110,96 69,2
2000 75,75 113,55 66,63
2001 72,07 115,55 64,84
2002 67,96 118,24 63,88
2003 63,32 122,01 63,74
2004 59,19 124,96 64,23
2005 56,37 125,05 65,19
2006 55,07 118,27 67,51
2007 54,61 107,86 71,13
2008 54,39 101,22 74,26
2009 54,59 98,32 77,92
2010 55,55 95,56 83,22
2011 56,91 93,39 87,89
2012 58,3 92,24 89,2
2013 59,9 92,66 86,63
2014 61,98 94,27 82,22
2015 64,25 96,12 76,88
2016 66,36 97,17 71,42
2017 68,34 97,68 65,8
2018 70,4 98,39 59,73
2019 72,53 99,02 53,54
2020 74,7 99,25 47,47
2021 76,89 98,96 41,7
2022 79,12 98,31 36,26
2023 81,42 97,48 31,17
Bron: CBS, NEM (Stichting ANEMOON)

Effect toename exoten op inheemse diersoorten

In de Oosterschelde is het aantal door de mens geïntroduceerde soorten (exoten), afkomstig van wateren buiten Europa, de laatste tientallen jaren sterk toegenomen. Rond 2010 werden ruim 50 verschillende soorten exoten in de Oosterschelde vastgesteld, daarna zijn nog zeker 18 nieuwe exoten aangetroffen. Vaak komen deze soorten (per ongeluk) via de internationale scheepvaart in Nederlandse wateren terecht. Een aantal exoten is inmiddels massaal aanwezig, zoals de Japanse oester, druipzakpijp en Amerikaanse ribkwal. Daarnaast zijn er veel Europese soorten die door klimaatverandering hun verspreidingsgebied naar het noorden hebben uitgebreid.

De toename van deze nieuwe soorten heeft gevolgen voor de inheemse soorten, al is het negatieve effect soms van tijdelijke aard, en zijn er soms op termijn ook positieve effecten. Japanse oesters vormen bijvoorbeeld voor bepaalde soorten een geschikte ondergrond om zich op vast te zetten.

Geef een reactie

U bent vrij om te reageren met behoud van respect en fatsoen. Kleineren is not done. Alle geplaatste reacties worden een paar keer per dag nagekeken en zijn niet direct zichtbaar. Dus even geduld aub.

Zoeken